AaboGum

Voorkomen van blaasjes in de bovendeklaag van bitumen toplaagdakrollen

Bij daken met een ontoereikende of ontbrekende damprem onder de dakisolatie alsmede bij daken zonder damprem en/of bij daken met een gebrekkig afschot waar veel water op blijft staan kunnen blaasjes in de bovendeklaag (dus boven de wapening van de toplaagdakrol) van de bitumen ontstaan.

1. Bij daken zonder damprem of ontoereikende damprem

Deze uitleg gaat over hoe vocht zich bouwfysisch kan opbouwen in het stookseizoen (in elk geval zodra de lucht buiten kouder is dan binnen).

De binnenlucht bevat – zeker in de stookperiode – een veel grotere hoeveelheid vocht in grammen water uitgedrukt dan de buitenlucht.

Hoeveel meer is afhankelijk van wat er in een ruimte gebeurd, hoeveel mensen / hoeveel planten / hoeveel ventilatie / douches / wasmachines / lekkages van buitenaf enz. enz.

Dat meer vocht bevatten ontstaat omdat de binnenlucht een hogere temperatuur heeft.

Lucht met een hogere temperatuur kan veel meer vocht (in grammen) bevatten dan lucht met een veel lagere temperatuur. Zoals koudere buitenlucht.

Daardoor kan afkoelende lucht opeens minder vocht bevatten en ontstaat er condensatie zodra de lucht door afkoeling de 100% Relatieve Vochtigheid (RV) bereikt wordt.

Een goede damprem, onder de dakisolatie, zorgt ervoor dat de binnenlucht met het zich daarin bevindende vocht niet voorbij de damprem komt dus… binnen blijft… en daardoor niet kan afkoelen.

Bij geen damprem of bij een ontoereikende damprem kan het vocht in de binnenlucht -samen met die binnenlucht- zonder hinder in de dakconstructie naar boven trekken (dus richting de koude buitenkant onder de waterkerende dakbedekking komen).

Zodra, onderweg naar de buitenkant, ergens in de dakconstructie de temperatuur zodanig is dat er sprake is van 100% RV dan condenseert waterdamp uit de lucht vanaf die plek (het dauwpunt) naar boven toe naar water in de dakconstructie.

Dat proces kan in vele maanden enorme hoeveelheden water in een dakconstructie opbouwen. Dat heet cumulatieve vochtopbouw.

Omdat dakbedekking zelf ook dampremmend is kan het vocht eronder hier niet zomaar ‘even snel” doorheen. Dat gaat dus uiterst geleidelijk.

Er gaat dus wel een weinig vocht door bitumen dakbedekking heen en dat vocht kan overal inwendig in het bitumen dakbedekkingspakket “onderweg naar buiten” zijn.

Als er felle zon op een dak staat dan gaat dat proces iets sneller omdat er onder de warme dakbedekking meer vocht wordt omgezet in waterdamp en dat geeft een expansie want waterdamp vormt een soort dampspanning/dampdruk.

In de avond/nacht koelt de dakbedekking weer af en wordt het waterdamp overal inwendig in de dakrol (en ook daaronder) weer water.

 

De volgende warme dag staat de zon er weer op (enz. enz. enz.) en wordt dat in de dakrol ingesloten water wederom waterdamp met dampspanning.

Deze dampspanning krijgt het meeste kans om lichte schade aan te richten vanaf de wapening die meestal ca 1 mm onder de bovenkant (de bovendeklaag) van de toplaag-dakbedekking zit.

Daar kan de dampdruk de bitumen-bovendeklaag van de toplaag-dakbedekking op plekken losdrukken (naar boven drukken) zodat je op de bovenkant van de dakbedekking kleine blaasjes ontdekt (van een paar millimeter tot 2cm diameter).

Daar kon dus het ingesloten water niet weg dus het werd dampdruk en die heeft zeer veel kracht bij van binnenuit ingesloten water.

Het bitumen is namelijk te dicht om damp met spoed door te laten… dus de snelheid van het door de bitumen heen trekken van waterdamp is duizenden keren lager dan de snelheid waarmee water dat door inwendige condensatie is ingesloten (of onderweg naar buiten is) plotseling (met een verbazingwekkende snelheid) door de zon in gasvormige extreme dampdruk wordt omgezet.

2. Bij daken met langdurig staand water of veel ingesloten vocht

Als er op een dak sprake is van staand water – langdurige plassen water of – daken die langdurig (vele weken/maanden) geheel of gedeeltelijk onder water staan dan wordt dit proces nog ernstiger.

Immers staand water verhoogd de dampremmendheid van de dakbedekking. Daardoor kan waterdamp er niet – of nog minder snel – doorheen trekken en daardoor kan inwendig gecondenseerde waterdamp niet weg naar de buitenlucht.

Door het zeer onwenselijke koelende effect van het staande water kan zich op die plekken geen of veel minder dampdruk vormen.

Hierdoor wordt een dakpakket met de bovenliggende dakbedekking “veel natter” inwendig omdat de aanvoer van onderuit wel blijft doorgaan.

Als een dak dan bij randen van de plassen of helemaal opdroogt door langdurig droge periodes, waardoor het afkoelende effect van het water tijdelijk verdwenen is, dan kan juist op de plekken extra veel inwendige dampdruk ontstaan. Dit is te beschouwen als een nadelig soort inhaaleffect.

Daardoor zal je de meeste blaasvorming zien bij de randen (watergrenzen die steeds verschuiven) waar soms wel en soms geen water staat omdat die grenzen van plassen door wel of geen regen steeds toenemen of afnemen.

In die zones – als deze droog of zo goed als droog zijn – kan de zon de extra hoeveelheid inwendig ingesloten water razendsnel omzetten in waterdamp. Daardoor krijg je meestal de meest blaasjes bij de randen van koppige plassen water of in de zone waar het water vaak staat.

 

Het is vaktechnisch fout om een plat dak te maken zonder een goed afschot. Daar bestaat een officiële richtlijn voor.

Het oude verhaal dat teermastiekdaken gekoeld moeten worden en onder water moeten staan om teermastieklekkage te voorkomen is juist maar…..   heeft totaal niets met bitumendakbedekking te maken.

Teermastiek giftig en worteldodend als het was is al 30 jaar milieutechnisch verboden. Bitumen daken mogen juist helemaal niet onder water staan

Zeer kort (minuten tot een kwartier) na een regenbui mag er op maximaal 5% van het dak sprake zijn van uiterst ondiepe (max een paar millimeter) plassen water.

Dat zijn dan plassen die bij normaal open weer met lage relatieve vochtigheid binnen 24 uur zeker weer droog zijn als het niet regent.

Bij dit soort daken met zeer goed afschot heb je geen last van blazen vanaf de wapening van de toplaagdakrol naar boven toe.

Behalve als het dak ondanks de bouwfysische noodzaak geen goede damprem heeft want dan kan deze blaasvorming (vanaf de wapening naar boven) nog steeds – maar wel veel langzamer omdat er geen plassen staan – over een groter deel van het gehele dak ontstaan.

 

Het is als er plassen water op een dak blijven staan van groot belang dat de onderlinge dakbedekkingslagen volledig 100% homogeen met elkaar versmolten tot 1 geheel gebrand zijn.

Als er sprake is van ‘blaasvorming vanaf de inlage” op plekken waar de plassen water niet staan dan zijn deze ontstaan doordat bij de plassen – door inwendige condensatie of lekkage via de overlappen-  water in waterdampvorm via de dampdruk zich overal -dus ook op hoger gelegen dakdelen – onder de toplaag dus tussen de toplaag en de lagen eronder heeft verspreid. Immers ’s-nachts condenseert die waterdampdruk overal omdat de dakbedekking over zijn gehele oppervlak afkoelt.

Om die reden adviseert Aabo Trading geen Thermstreep (Thermoline) dakrollen bij daken waar langdurig plassen water blijven staan.

Dan riskeer je het effect van inwendige blaasvorming vanaf de wapening overal in de dakbedekking met wellicht iets meer blaasvorming bij de plekken waar het water langer blijft staan.

 

Als de dakbedekkingstoplaag niet volledig (maar slechts gedeeltelijk) homogeen versmolten is met de onderlaag (homogeen is dat je de 2 verschillende lagen bij lostrekken niet meer individueel kunt herkennen) dan kan het toch (net als bij Thermstreepdakrollen) gebeuren dat er op meerdere plekken van het dak blaasvorming vanaf de inlage van de toplaag ontstaat. Dus ook op hoger gelegen plekken waar normaal geen plassen water staan.

Dat komt omdat de zeer hoge waterdampdruk met geweld/kracht ruimte zoekt en deze vindt daar waar de dakbedekkingslagen niet homogeen met elkaar zijn versmolten.

Immers daar geeft de open ruimte de dampdruk kans (dus ruimte) om die te bereiken en daar ontstaat dan bij afkoeling ingesloten gecondenseerd water dat dan later door verdamping langzaam maar zeker door de bitumen toplaag heen moet trekken.. met alle risico’s van dien dat water dat inmiddels in de buurt van de wapening is gekomen (driekwart op zijn weg naar buiten) vanaf die wapening – op warme dagen met veel zon- de bitumenbovendeklaag kan opdrukken zodat je die blaasjes vanaf de wapening krijgt.

 

Samenvattend: voorkomen van dit soort blaasjes kan door middel van:

  1. Het toepassen van een zodanige damprem onder de dakisolatie dat de dampremmendheid daarvan groter is dan de dampremmendheid van de totale bitumen dakbedekkings-pakket aan de bovenzijde.
    Goede dampremmen hebben bij de juiste dikte een veel hogere dampremmendheidsfactor dan de samengestelde lagen dakbedekking bovenin het dakpakket.
    Op die manier kan er nooit veel condensatie opbouw ontstaan in het dakpakket. Er komt maar zeer weinig vocht in en het weinige voert sneller af dan er aan de onderzijde bij zou kunnen komen.
  2. Voorkom lekkage in het dakbedekkingspakket want als er ergens een lek zit dan loopt het dakpakket maar ook de zich daaronder bevindende isolatielaag vol met water.
    Als dat gebeurd dan kan je het ontstaan van blaasjes vanaf de wapening van de toplaag nooit uitsluiten omdat het ingesloten water als het zich omzet in waterdamp bij hete dagen zich toch een weg naar buiten(naar boven) toe baant.
    Het water kan namelijk nauwelijks naar binnen toe ontsnappen.
  3. Een onderhoudscontract en jaarlijkse (reinigende, inspecterende en corrigerende) onderhoudsbeurt en bij bladrijke omgeving zelfs 2 jaarlijks is sterk aan te bevelen.
    Immers verstopte afvoeren of waterafvoer-blokkerende vervuilingen die plassen water laten ontstaan vergroten de risico’s op blaasvorming vanaf de wapening (i.v.m. langdurige plassen water effect).
    Het ervoor zorgen dat de toplaag volledig homogeen is gebrand op de laag eronder. Dus bij lostrekken van de onderlinge lagen mag je geen profiel of plasticfolie van de toplaag meer zien aan de onderzijde van de toplaag waarop de brander is gericht.
    Daken kunnen ook falende overlappen hebben of schade door vuurwerk of vandalisme of verkeerd gebruik. (denk aan stoelpoten enz. enz.). Of insnijschade vanwege het randstroken snijden..
  4. Kopoverlappen (eindoverlappen) van dakbedekking met leislag of granulaat zijn vaak minder waterdicht dan op het eerste gezicht lijkt.
    De korrels van de leislaglaag die water kunnen opzuigen/bevatten liggen namelijk bij veel te zuinig branden nog steeds tegen elkaar in de kopoverlap en die geven aan elkaar water en vocht door.
    Dus leislag vanaf het dak kan water doorgeven naar leislag in de overlap. Dat water kan dan vervolgens onder de dakbedekking terechtkomen.
    Ook kan vorst het ingesloten water bevriezen en het dan altijd uitzettende ijs drukt dan de kopoverlap verder open waardoor er ook water naar binnen kan stromen in het dakpakket.
    De dakdekkers die bij gemineraliseerde dakbedekking echt waterdicht kopoverlappen kunnen branden laten de bitumen van de overdekkende rol niet alleen voor de rol uitstromen bij de kopoverlap want dan heb je dit probleem veroorzaakt.
    Deze vakkundige dakdekkers zorgen voordat ze de kopoverlap branden dat de onderliggen kopoverlap-baan met de leislag bovenkant eerst met de brander ernstig wordt “gemolesteerd” waardoor de leislag wil gaan wegzakken in zijn eigen bitumenlaag.
    Als men er dan de toplaag onmiddelllijk daarna overheen brand en goed aandrukt dan zijn de leislagkorrels hun aaneengesloten karakter kwijt en zijn ze allemaal individueel ingepakt in bitumen die zowel van onderen komt alsook in nog grotere mate van bovenaf..
    Vaak zijn zeer mooi gebrande kopoverlappen bij zichtwerk leislagdaken een aanduiding dat de kopoverlap mogelijk niet zuiver waterdicht is.
    Ook om deze reden is het slechts kort op een dak mogen staan van maximaal 5% ondiepe plassen water een extra veiligheid. De overlappen bij voorkeur geen tegennaden laten zijn waar het water “in zou kunnen stromen of tegenaan kan gaan hangen”
    Denk hierbij “dakpansgewijs” dus overlappen “met de waterafvoerkant mee” (de afschotrichting mee) gericht.
  5. Zorg voor een goed afschot. Maximaal 5% van het dak mag een kwartier na een regenbui plassen water van hoogstens een paar millimeter diep hebben.